Proeven en Bewijzen
Bij ieder vak worden er per leerjaar vier proeven en vier bewijzen gegeven. Dit geldt niet voor de examenklassen. Daar wordt gewerkt volgens het PTA (Programma van toetsing en afsluiting).
Niet alle leerstof wordt in proeven getoetst. Leerdoelen kunnen ook behaald worden tijdens formatieve toetsen of bewijsmomenten. Zowel proeven als bewijzen hebben in principe weging 1. Secties hebben de mogelijkheid om de proeven een weging van factor 2 te geven.
De momenten waarop proeven en bewijzen gegeven worden zijn per leerjaar vastgelegd in het Proeven en Bewijzenschema. Docenten zetten deze proeven en bewijzen ook met de juiste datum in de agenda van Peppels, de digitale ontwikkelmap.
Creativiteit, zelfstandigheid en maatschappelijke betrokkenheid zijn de brede ontwikkeldoelen zoals geformuleerd door het Voortgezet Montessori Onderwijs. Deze brede ontwikkeldoelen worden getoetst in de bewijzen.
- Een bewijs is een summatief beoordelingsmoment om te kwalificeren of een prognose te geven anders dan een proef.
- Een bewijs wordt beoordeeld met een cijfer
- Een bewijs heeft een beoordelingsmodel
- Een bewijs kan in een i-uur worden afgenomen
- Een bewijs kan individueel of in groepen geleverd worden
- Een bewijs bevat minimaal twee onderdelen uit het kerncurriculum
- In een bewijs wordt minimaal een van de brede montessori-ontwikkeldoelen zelfstandigheid, creativiteit en maatschappelijk bewustzijn ingezet.
- Voorbeelden van bewijzen zijn: een verslag, een debat, een take-home tentamen of een openboektoets, een toneelstuk of een filmpje.
- Een bewijs is geschikt om de hogere orde denkvaardigheden (evalueren- creëren) uit de taxonomie van Bloom te testen.